Bij het overlijden van W.F. Hermans merkte Harry Mulisch op dat hij vond dat Hermans zijn talent verkwanselde door zoveel tijd te steken in zijn polemisch werk. “Man”, zei Mulisch, “schrijf toch beter een goede roman.”

Had Mulisch gelijk? Nu heeft Hermans sowieso een aantal uitstekende romans geschreven, waarvan met name De Donkere Kamer van Damocles en Nooit meer slapen tot mijn favorieten aller tijden behoren. Nog een goede roman meer of minder had niet zoveel verschil meer gemaakt.

Om de beoordelen of Mulisch gelijk had, moeten we dus naar het polemisch werk van Hermans zelf kijken. En dan is het antwoord op de bedenking van Harry: ja en nee.

Een deel van zijn polemieken – ik denk dan aan Mandarijnen op Zwavelzuur of zijn stukken over de zaak-Weinreb (waar hij jarenlang over bezig bleef) – zijn zo goed als onleesbaar. Niet omdat het slecht geschreven is, integendeel, Hermans kan gewoon niet slecht schrijven. Maar wel omdat dit soort polemieken gericht is aan zijn tegenstanders. Ze zijn niet geschreven voor het gewone publiek, dat helemaal niet in ingevoegd over de zaak-Weinreb, of over de mandarijnen die vertoeven op zwavelzuur. En dat weet je gewoon niet waar Hermans het eigenlijk over heeft. Alleen dat hij (wellicht) gelijk heeft.

Een ander goed voorbeeld is een stuk dat opgenomen werd in Malle Hugo. Zowat 25 bladzijden lang gaat het tekeer tegen een mevrouw Kets-Vree die een nieuwe uitgave van de Max Havelaar had verzorgd en daarvoor heel wat subsidie mocht opstrijken. En alhoewel het door de schimpscheuten van Hermans buitengewoon vermakelijk geschreven is, heb je er als lezer uiteindelijk niks aan. Wat maakt het nu uit dat mevrouw Kets-Vree de verkeerde lettertjes gebruikt? Voor Hermans, die Multatuli al leest sinds zijn twaalfde, heel veel. Maar voor het gewone publiek? Niks natuurlijk.

En zo staan Hermans’ polemisch werk bol van dit soort stukken waar behalve Hermans zelf (en zijn opponenten) niemand iets aan heeft. Dus ja, had toch beter gewoon een goeie roman geschreven, Wim!

Maar anderzijds staat zijn essayistisch werk ook bol van geweldige beschouwingen waar zijn lezers wél iets aan heeft. Zijn essays over Ludwig Wittgenstein of Karl Popper bijvoorbeeld zijn parels. En ook veel van zijn literaire kritieken staan vol met mooie en interessante inzichten. En ook over andere onderwerpen – politiek, communisme – had Hermans vaak een heel originele en diepzinnige kijk. Ik haal er twee aan: zijn stuk over de oorsprong en wezen van het kapitalisme (in de bundel Ik draag geen helm met verenbos), en een essay over de bijzondere en merkwaardige positie die de uitoefenaars van medische beroepen (nog altijd) in onze samenleving bekleden: Dag dokter! uit Het Sadistisch Universum, deel 1.

Meteen roept Hermans het beeld op van dokter als mensen met een luxeleven: ze rijden met luxewagens vol geladen met patenten die later op een vergissing blijken te berusten. Artsen hebben zichzelf een waardigheid aangemeten die ze niet bezitten, maar die zogenaamd dient om het publiek te beschermen (tegen wie? zichzelf?). Dankzij die waardigheid kunnen ze het publiek vooral tot betalen dwingen (vandaar hun luxeleventje): “Medici adverteren niet; zij werken volgens vaste, onderling afgesproken tarieven; zij beconcurreren elkaar niet. Hun beroepseer vertoont, met andere woorden, een verrassende overeenkomst met de filantropie van een trust of kartel.” (Hermans wist het misschien niet, maar zo is precies natuurlijk de medische wereld tot kartel omgevormd, dankzij de filantropie van de Rockefeller’s).

Nochtans is de medische wetenschap volgens Hermans niet veel waard. Medici weten eigenlijk bijna niks, maar in tegenstelling tot andere wetenschappen, kunnen ze dankzij hun beroepsethiek, wel de schijn ophouden. Als iemand ziek wordt en een dokter komt erbij dan zijn er twee mogelijkheden: hij geneest of niet. Maar in geen van beide mogelijkheden, kan bewezen worden of de arts al dan niet een invloed heeft gehad. Ook als de dokter niet komt, is het niet uitgesloten dat de patiënt uiteindelijk helemaal geneest. Kortom, medici ontlopen altijd de dans, het is nooit hun fout, maar dankzij de honoraria die hoog zijn, omdat er van concurrentie en een vrije markt geen sprake is, kunnen ze wel mooi verder in hun door patenten overlaten luxewagen blijven rijden.

Maar is het niet dankzij de medische wetenschap dat onze levensverwachting zo sterk is gestegen? Zijn de medici niet verantwoordelijk voor het dalende sterftecijfer? Nonsens, schrijft Hermans (in 1955!). Dat is allemaal te danken aan een verbetering van de algemene welvaart en van de overwinningen van de biologie als dusdanig (aan dat laatste durf ik eerlijk gezegd te twijfelen). Maar de welvaarsstijging en algemene sanitaire maatregelen zijn uiteindelijk verantwoordelijk voor de verbeterede levensverwachting, niet dokters.

Ten slotte nog dit citaat:

“Een melkboer die enige regenwater in zijn melk krijgt, wordt beboet. De visboer die rotte vis verkoopt, gaat de kast in, de bakker die een sigarenpeuk en een paar kilo zwaarspaat in zijn krentenbrood bakt, kan zijn zaak wel sluiten. Technische installaties van fabrieken en mijnen staan onder controle en zelfs draaimolens en roetsjbanen op de kermis worden nagekeken door overheidstechnici. Dit alles geschiedt ten behoeve van de volksgezondheid. Maar niemand controleert de dokters. Die immers hebben een beroepseer welke aan onaantastbaarheid grenst!”

Het is dan ook duidelijk dat Hermans’ polemiek tegen het artsenberoep dat, sinds de coronapandemie en de manier waarop de Virologen (meestal dierenartsen en laboranten, die dus eigenlijk een trapje lager staan dan gewone mensenartsen) op een gigantisch voetstuk werden geplaatst door onze media en onze bestuurders, niets aan inzicht heeft ingeboet.

(Tussen haakjes, ik ben het niet eens met Hermans’ voorstel om van dokters ambtenaren te maken. Beter lijkt het mij het ganse medische kartel gewoon op te rollen en ze te laten werken tegen de voorwaarden bepaald door de “vrije markt”.)

Het twee stuk handelt dus over het kapitalisme, met name dan de oorsprong ervan, en zijn wezen.

De oorsprong is van minder belang. Hermans’ ontkent dat het kapitalisme ontstaan is als een soort samenzwering namelijk een van twee Spaanse hoogleraren aan het eind van de Middeleeuwen genaamd Cap en Tal. “Cap y Tal – vandaar de naam kapitalisme.” (Nooit verlegen om een goede grap, die Wim).

Nee, kapitalisme in die zin is gewoon een uitvinding van Karl Marx, die omwille van zijn eigen uitvinding – het marxisme – een vijandig systeem moest uitvinden: kapitalisme.

Wat dan met het wezen? Wel dan moeten we het eerst hebben over Kapitaal. Maar Kapitaal, met kapitaal K, bestaat volgens Hermans niet. Er bestaan wel diverse ophopingen van geld, genaamd kapitalen. Geen Kapitaal dus, gehoorzaam aan de wetten die alleen Marx zelf kon doorgronden (waarbij die dan nog eens jammerlijk faalde ook- want die wetten bestaan niet).

Waarom is het kapitalisme geen samenzwering? Omdat als het kapitalisme alles zou beheersen, er nooit een kapitalist failliet zou gaan, maar dit is eerder de regel dan de uitzondering. Hermans:

“Kapitalen bestaan, omdat er altijd al kapitaal, d.w.z. niet ogenblikkelijk geconsumeerd goed, bestaan heeft in één of andere vorm. Het kapitalisme is dus niet, zoals het marxisme, ontstaan doordat een mijnheer met een grote baard een hele boel drabbig proza in een boek heeft opgeschreven, waarna een aantal zwaarbewapende maniakken, ’t onleesbaar boek aanroepend, zich hier en daar van de macht meester hebben gemaakt, of iedereen, wiens dood het televisiejournaal en de voorpagina’s van de kranten zal halen, met de dood bedreigen.
Kapitalen kunnen eenvoudigweg niet niet-bestaan.” (cursivering van W.F Hermans)

Kapitalisme is volgens Hermans dan ook natuurlijk.

Dit korte stuk van Hermans (iets meer dan 4 bladzijden) heeft mijn visie op het Kapitalisme, pardon kapitalisme, dan ook zeer sterk beïnvloed. Maar er ontbreekt nog iets aan: kapitalisme, in de woorden van Hermans, bestaande uit vele eigenaars met hun eigen kapitaal en kapitaaltjes die geen eenheid vormen en die niet gehoorzamen aan een overkoepelende macht (ook bekend als vrije markt kapitalisme) is helemaal iets anders als Kapitalisme waarbij vele van die eigenaars hun kapitaal wordt afgepakt en geconcentreerd in de handen van een klein aantal grootkapitalisten. Die laatste tendens bestaat wel degelijk en dat is iets wat Hermans dan toch gemist heeft.

Wat ik in elk geval niet zal missen zijn dit soort heerlijke polemische stukken van W.F. Hermans. Dus nee, Harry Mulisch had dan toch geen gelijk.

PS. Ik heb in deze post maar heel oppervlakkig het talent van Hermans als polemist geschetst. In Boze Brieven van Bijkaart zijn bvb. pareltjes als dit te vinden:

“Van jungle tot concentratiekamp, dat is de richting waarin de wereldgeschiedenis zich beweegt.”

Dat zag Hermans dan al héél correct in 1975!

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *